Uit de Bijlage bij de tentoonstelling
Ruimte Sporen Plaats
31 augustus t/m 7 oktober 2007
Kunstuitleen Alkmaar
Door gastconservator Jeroen Damen
www.mandarte.nl
Ik herken in deze werken landschappen zonder mensen. Ruimtes, die de menselijke afmeting
ontberen, omdat er geen mensen in aanwezig zijn. Je kunt die ruimtes zo klein denken als ze zijn,
maar ze zouden ook immens groot kunnen zijn. Wanneer je ze plaatst in een tentoonstelling
veranderen ze door hun aanwezigheid drastisch de ruimte waarin ze zich bevinden. Alsof ze de
ruimte om hen heen opslorpen, om er hun eigen groei mee te voeden.
Maar in de ordening die plaats heeft gevonden herken je de aanwezigheid van de mens. Deze
ruimtes zijn geen verbeelding van natuurlijke landschappen, geen afbeeldingen van romantische
meanderende bergbeekjes met rotsblokken. Het zijn ruimtes, waarin de mens die niet meer
zichtbaar is, sporen heeft achtergelaten. Sporen die zichtbaar zijn als ordening. Deze ruimtes,
zelfs de tweedimensionale tekeningen, hebben het afbeelden verlaten. Ze zijn een nieuwe
organisatie van de ruimte, met een hang naar grenzeloosheid, in deze begrensde ruimtes van de
stedelijke kunstwereld.
Op de grote wand ziet u een tweeluik, waarvan de twee luiken bijna passend tegen elkaar zijn
gevoegd. Samen vormen ze een soort gespiegelde landkaart van Italië. Het ene deel is zuiver wit
en praktisch niet bewerkt, het andere deel heeft veel meer kleur en reliëf. Het is een beeld met een
tegenbeeld. Je hebt het gevoel dat je kijkt naar een landkaart, die tegelijkertijd landschap is
geworden. De materie van het werkelijke land heeft zich neergezet op de kaart. Het is tegelijkertijd
een spoor. Een spoor van bewoning, van menselijk ingrijpen, en van menselijk maken. Je kunt niet
makkelijk terughalen waarom deze vorm precies zo is ontstaan, maar wat je wel beseft is dat het
met volledige inzet en bij het volle verstand gebeurd is. Het werk gaat een directe relatie aan met
de twee plastieken op de andere wand, die overigens op grotere afstand van de muur zijn
opgehangen, en het grotachtige werk op de vloer. Je zou het met een duur woord archaïsch kunnen
noemen. Het ademt de sfeer van iets eeuwenouds, alsof het zo uitgenomen uit de aarde of uit een
opgraving. In die zin roept het eerbied op, omdat het getuigt van iets wat wij niet meer direct
kunnen waarnemen, maar dat symbool staat voor het leven in een andere tijd. Ik weet intussen van
Clementine zelf, dat zij gefascineerd is door de oudheid, maar zij kopieert de sporen die de
oudheid heeft achtergelaten niet zomaar, maar zij grijpt in, en ze vertaalt in feite het gevoel dat
hoort bij deze fascinatie. Het levert ons op, dat we enigszins spontaan verrast worden, door het feit
dat dit bewustzijn ons nog steeds kan ontroeren. Opeens is de oudheid niet meer ver weg, maar
doet zijn intrede in onze ruimte.